Klinkt het niet dan botst het (om een beangstigde aan te moedigen). |
Kwijtraken is geen kunst, zei de jongen, maar krijgen wel. |
Kap en kogel verliezen (alles verliezen, kogel = bijenkap). |
Keulen en Aken zijn niet op eenen dag gebouwd. |
Kleine kinderen hebben groote ooren. |
Kleine kinderen en groote gekken zeggen dikwerf de waarheid. |
Kramer, breng uwe waar in het vervolg beter ter markt (in posterum cautius mercari). |
Katoen geven (er op slaan). |
Komt tijd, komt raad. |
Kauwen met lange tanden (weinig eetlust). |
Klotsen aan de beenen hebben (weduwe met vele kinderen). |
Kort aan den weg gezeten hebben (vlek op een oog). |
Klips (eklips), of klieën (van graan) in de tasch hebben (weinig of niets op zak). |
Kort van adem zijn (id.) |
Kleine ketels, of potten hebben groote ooren. |
Komt hij er vandaag niet, dan komt hij er morgen (traag zijn). |
Kleeren maken den man, die ze heeft trekt ze an. |
Knap voor de viool, morsig in de keuken (coquette meisje). |
Kleine broodjes bakken (sussen). |
Kijven doet niet wee, en slaan duurt niet lang. |
Kinderen met willen, krijgen voor de billen. |
Kinderen moeten niet met oude lui in de rij zitten. |
Kort en dik heeft geen schik. |
Koopt (of spaart) in den tijd, dan hebt gij in den nood. |
Krakende wagens gaan het langst mee, maar eindelijk breken ze toch. |
Kruimels maken brood. |
Kalfvleesch, halfvleesch. |
Koster en pastoor moeten zich verdragen als spek en kool. |
Komt de boer aan den Staat, dan weet hij van geen maat. |
Kleine kinderen, klein leed; groote kinderen, groot leed. |
Kwade beenen, goede wijven, moeten van de straten blijven. |
Katten en wijven moeten thuis blijven, mannen en honden maken de ronde. |