| |
| |
| |
Stellingen
I.
De bewering van Mark van Doren, dat Dryden zo weinig tot zijn landgenoten te zeggen heeft gehad, kan na de onderzoekingen der laatste 30 jaar moeilijk gehandhaafd worden. (Mark van Doren, The Poetry of John Dryden, Cambridge 1931, p. 241: ‘Dryden, who has had so little to say to his countrymen, has had no claim at all on the ears of foreigners’).
| |
II.
Dryden behoorde niet tot de Katholieken die grote voordelen verwachtten van het regime van Jacobus II, zoals degenen die de oprechtheid van zijn bekering in twijfel trekken, schijnen te menen (o.a. Macaulay en Christie in zijn Memoir of Dryden, pp. LVIII en LIX).
| |
III.
Het ligt eigenlijk voor de hand, dat met de niet geïdentificeerde ‘Brother John’ in enkele satirische regels van Etherege, Dryden werd bedoeld. (C.E. Ward, The Letters of John Dryden, Duke University Press 1942, p. 146: ‘I call a Spade a Spade; Eaton a Bully,
Frampton a pimp, and Brother John a Cully’).
| |
IV.
Het zou wenselijk geweest zijn, dat Coolhaas de bron had vermeld van zijn cursief gedrukte woorden: ‘In 1673 echter moet Dryden op bestelling van een der “Cabal” ministers het onderwerp (de berechting der Engelsen op Ambon) als tragedie bewerken’. Het bewijs is moeilijk te leveren. (W.Ph. Coolhaas in Aanteekeningen en opmerkingen over den zoogenaamden Ambonschen moord. Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch Indië. 1942).
| |
V.
De opvatting van Sir Winston Churchill, dat John Dryden zelf de memoires van Jacobus II heeft gecopieerd, is te verkiezen boven de
| |
| |
mening van vroegere en latere historici, die beweren dat Drydens zoon Charles dit werk heeft verricht. (Bijv. A. Lytton Sells, The Memoirs of James II, London 1962, pp. 25, 29, 30).
| |
VI.
Prof. W.P. Ker noemde de opmerkingen van Ben Jonson over een al te enge opvatting van de eenheid van handeling in het drama ‘more impressive than the curses of Ernulphus or of Milton’. In werkelijkheid zijn die opmerkingen een al te letterlijke en nogal onduidelijke vertaling uit De Tragoediae Constitutione van Heinsius. (W.P. Ker, Essays of John Dryden, New York 1961, Introduction p. XXXIX).
| |
VII.
Dr. Mak onderschat de faam van Chaucer in de 17de en 18de eeuw op het vasteland, als hij beweert, dat Bilderdijk de eerste niet-Engelsman was, die Chaucer zelf heeft gelezen. (Ridder Sox gevolgd door Koekeloer, met toelichting van Dr. J.J. Mak, Amsterdam 1956, p. 56).
| |
VIII.
Als Willem Sewel onder enkele duidelijke voorbeelden van onzuiver rijm bij Dryden ook de combinatie clean-green vermeldt, dan is dat geen vergissing, maar een bewijs te meer, dat de Middel-engelse ‘slack ε̄’ (meestal gespeld ea) op het eind der 17de eeuw nog lang niet algemeen was overgegaan in [i:]. (De voorbeelden van onzuiver rijm zijn te vinden in het Groot Woordenboek der Engelsche en Nederduytsche Taalen, Amsterdam 1708, p. 687).
| |
IX.
Het mislukken van de pogingen om in de 17de eeuw een Engelse Academie te stichten in de geest van de Académie Française, is eerder toe te schrijven aan toevallige historische gebeurtenissen, dan aan het gezond verstand der Engelsen, zoals Kruisinga beweerde. (E. Kruisinga, Het Taalbegrip van Dryden, Utrecht 1929, p. 9: ‘Het gezond verstand, meer dan theoretiese wetenschap, heeft de Engelsen ook hier voor het dwaze, en volkomen hopeloze, experiment bewaard’).
| |
| |
| |
X.
De aantekening, die van Hamel in het Gotisch Handboek geeft over de geschiedenis van de Codex Argenteus is verward en onjuist. (A.G. van Hamel, Gotisch Handboek, Haarlem 1931, p. 9: ‘In de jaren 1654-'65 behoorde hij aan Isaak Vossius, na diens dood kwam hij weer in Zweden terecht, waar de Universiteits Bibliotheek te Upsala hem in 1669 verwierf’).
| |
XI.
De opmerking van Dr. Ter Horst, dat we over de hoofdzaken uit het leven van Isaäc Vossius thans wel voldoende zijn ingelicht, geldt niet voor diens Engelse periode van 1670 tot 1689. (Dr. D.J.H. ter Horst, Isaäc Vossius en Salmasius, 's-Gravenhage 1938, p. 7).
| |
XII.
De conclusie van Erades: ‘De pronominale aanduiding waarin het Engelse “gender” geacht wordt zich te openbaren is niet afhankelijk van het substantief waarnaar het voornaamwoord verwijst’ enz. is onlogisch. (P.A. Erades, De ‘Genusverschijnselen’ in het Engels, Groningen 1954, p. 14).
| |
XIII.
Het voorstel van Dr. P.J. Somers om te trachten voor het grootste gedeelte van de candidaten van de H.B.S. het mondeling eindexamen moderne talen te laten vervallen, verdient geen steun. (Dit voorstel werd gepubliceerd en verdedigd in St. Bonaventura en andere bladen, o.a. het weekblad van het C.G.M.O., no. 1497, 1498, 1499 en 1500).
| |
XIV.
Schooluitwisselingen met het buitenland behoren meer gestimuleerd te worden; ze hebben het meeste effect, als de periode van het verblijf niet te lang wordt gemaakt, bijv. tien, hoogstens veertien dagen. |
|