Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 454]
| |
naauwelijks merkbare, beweging maakt. Aangaande eene sterkere beweging in het water is zwemmen, en in de lucht, vliegen gebruikelijk. De nevel zweeft op de oppervlakte des waters, der aarde. De wolken zweven in de lucht. De geest Godts sweefde op de wateren. Gelijck een arent over sijne jongen zweeft. Bijbelv. - De slippen van een gewaad zweven, wanneer zij los slingeren, en in de lucht schijnen te zweven. Figuurlijk, zegt men: het zweefde mij op de tong, wanneer men zich eenen naam, of eene uitdrukking, niet herinneren kan, en echter alle oogenblikken gelooft, dat men zich dezelve herinneren zal. Dat zweeft mij immer voor de oogen, voor den geest, dat komt mij altoos, als zigtbaar, in de gedachten, - ik herinner mij dat altoos, als of ik het zage. Hoog zwevende gedachten. Zwevende geschillen, welke nog niet bepaald, of uitgewezen zijn. |
|