Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 435]
| |
wordt het voor slijm van aal gebezigd. Van hier zwadderig, bijv. n. en bijw., meest gebruikelijk voor kladderig, bemorst, troebel, van zwadderen, bij Kil. swadderen, fluctuare, turbare aquas, het water troebel maken: zwadderig vernis. Los, slingerend, van het haar: locken dicht gekuijft, soo swadderig overhangen. Breder. |
|