[Zwaardzij]
ZWAARDZIJ, zwaardzijde, z.n., vr., der, of van de zwaardzijde; zonder meerv. Van zwaard en zijde. Oul. werd dit woord overdragtelijk gebezigd, in de spreekwijze: van zwaardzijde en van spillezijde, om te beteekenen de afkomst van vaderszijde en van moederszijde: vermits de mannen het zwaard ter verdediging, en de vrouwen de spil, bij het spinnen, behandelen: de zwaardzij zet hem hoog; de spillezij verneert hem, door de onwettigheid in 't erven. Vond. Even zoo gebruikte men ook de uitdrukking: zwaard-