zoon van een' ander is. Zamenstell.: zoonsdochter, zoonszoon, zoonsvrouw, schoondochter. - Behuwdzoon, broederszoon, hoerenzoon, kleinzoon, moederszoon, schoonzoon, stiefzoon, voorzoon, zusterszoon, enz.
Zoon, hoogd. sohn, bij Isidor. sunu, Ottfrid., Kero en anderen sun, neders. söne, Ulphil. sunus, angels. sune, slavon. sijn, ijsl. sonur.
Eer de eigenlijke geslachtsnamen gebezigd werden, en iedere persoon nog zijnen eigen naam voerde, was het zeer gebruikelijk, bij dezen naam dien des vaders te voegen, vereenigd met het woord zoon, en zich daardoor van anderen, die denzelfden naam droegen, te onderscheiden. Deze onder de Joden, Russen en Oosterlingen gebruikelijke gewoonte is zeer oud, en komt reeds bij de eerste volkeren der wereld voor. Zij vond weleer ook in het noordelijke gedeelte van Europa, tot in ons land, bijzonder in Vriesland, plaats. Jakob Andrieszoon, Kasper Dirkszoon, enz. Door den tijd werd dit zoon tot zen, of sen, son, en eindelijk tot s alleen verkort, en dit bij den naam des vaders gevoegd, welke naderhand, op deze wijze, geheel in een' geslachtnaam veranderd werd: Jakob Andriessen, of Andersen, voor Jakob Andrieszoon, waarvan de tegenwoordige geslachtnaam Anderson. Kasper Dirksen, ook Kasper Dirks, voor Kasper Dirkszoon. Joannes Jakobsen, voor Joannes Jakobszoon, geslachtnaam Jakobson. Gijsbert Japiks, voor Gijsbert Japikszoon, of Jakobszoon. En nog bij de Joden: Simon Nathans, Samuel Levij, anders Levijs, voor Levijszoon, geslachtnaam Levison. En op dezelfde wijze zijn de namen Klaaszoon, Maartenszoon, Pieterszoon, of Peterszoon, enz. tot de geslachtnamen Klaassen, Martens, of Mertens, Meertens, Petersen en Peters, overgegaan. Door eene wet van Keizer Napoleon, zijn de Joden verpligt, een'
geslachtnaam aan te nemen.