[Zoethout]
ZOETHOUT, z.n., o., des zoethouts, of van het zoethout; zonder meerv. Van zoet en hout. De wortel eener plant, welke geel van kleur is, eenen aangenamen reuk en zoeten smaak heeft, lat. glycyrrhiza. Een stukje zoethout. Drop is het afkooksel van zoethout.