[Zinrijk]
ZINRIJK, bijv. n. en bijw., zinrijker, zinrijkst. Van zin en rijk. Rijk in zin, in de beteekenis van verstand, schranderheid; geestig, aardig: zinrijk zijn. Eene zinrijke scherts. Een zinrijk gedicht. Zinrijke spreuken. Eene zinrijke vinding. Van hier zinrijkheid.