bijv. n., van zilver. Zamenstell.: zilverader, zilverarbeid, zilverbergwerk, zilverbewaarder, zilverblad, zilverblank, zilverboom, zilverdraad, zilverdraadtrekker, zilverdruk, zilvererts, zilvergeld, zilverglans, zilverglid, zilvergoed, zilvergroef, zilverkamer, zilverkas, zilverklank, zilverkleur, zilverklomp, zilverkorrel, zilverkruid, zilverling, zilvermeid, zilvermijn, zilvermunt, zilverplaat, zilverproef, zilverrijk, zilverschoon, zilverschuim, zilverservies, zilversmid, zilverstaf, zilverstof, zilververguld, zilververwig, zilvervloot, zilverwerk, zilverwit, zilverzand, enz. - baarzilver, blokzilver, kwikzilver, enz.
Zilver, hoogd. silber, bij Kero silbar, Ottfrid. silabar, Willer. silbere, Ulphil. silubr, neders. sulver, zulver, angels. seolfer, sulfer, eng. silver, zweed. silfver. De glinsterende witte kleur van dit metaal is ongetwijfeld de grond zijner benaming.