[Zetpil]
ZETPIL, z.n., vr., der, of van de zetpil; meerv. zetpillen. Verkleinw. zetpilletje. Van zet, zetten, en pil. Een eindje nachtkaars, of een in olie gedoopt gedraaid papiertje, dat bij de jonge kinderen, in de plaats van een klisteer, gebezigd wordt.