[Zelfliefde]
ZELFLIEFDE, z.n., vr., der, of van de zelfliefde; zonder meerv. Van zelf en liefde. De liefde voor zich zelven - de hebbelijkheid van zich zelven allerlei voorregten waardig te achten, en zijn eigen voordeel te behartigen. En, daar deze liefde zoo wel geoorloofd en pligtmatig, als ongeoorloofd en overdreven kan zijn, zoo is er ook eene geoorloofde en ongeoorloofde zelfliefde; welke laatste ook eigenliefde genoemd wordt.