Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 339]
| |
heeft die kat daar eene plas gezeikt! Onz., het gezegde water lozen: pas op, dat de kat er niet wederom zeike! Alles in den laagsten spreektrant. Van hier gezeik, zeik, zeiker, zeikster. Zamenstell.: zeikmier, zeikpot, zeikteil, Kil. |
|