Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Zegevechter] ZEGEVECHTER, z.n., m., des zegevechters, of van den zegevechter; meerv. zegevechters. Van zege en vechter. Bij Kil. een overwinnaar; gelijk als zegevechten, oulings voor overwinnen, of zegevieren, gebezigd werd. Vorige Volgende