[Zeevader]
ZEEVADER, z.n., m., des zeevaders, of van den zeevader; meerv. zeevaders. Van zee en vader. Op de schepen, inzonderheid, op de oorlogschepen, iemand, die over een' ander, het zij jongen matroos, of onderofficier, het opzigt heeft: hij is mijn zeevader geweest.