Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Zeester] ZEESTER, z.n., vr., der, of van de zeester; meerv. zeesterren. Van zee en ster. Een geslacht van waterdieren, dat zestien verschillende soorten bevat: de zeezon, en de zeemaan, behooren tot de zeesterren. Vorige Volgende