Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 320] [p. 320] [Zeepächtig] ZEEPÄCHTIG, bijv. n. en bijw., zeepachtiger, zeepachtigst. Van zeep en achtig. Aan zeep gelijkend: volaarde is vettig en zeepachtig. Het ziet er zeepachtig uit. Vorige Volgende