Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Zeenarcis] ZEENARCIS, z.n., vr., der, of van de zeenarcis; meerv. zeenarcissen. Van zee en narcis. Zeker slag van trosnarcissen, dat anders den naam van zeekantsche narcis voert: de zeenarcis groeit op de spaansche zeekusten. Vorige Volgende