[Zeemogendheid]
ZEEMOGENDHEID, z.n., vr., der, of van de zeemogendheid; meerv. zeemogendheden. Van zee en mogendheid. Elke mogendheid, die aan zee gelegen is, en zich, door middel van eene zeemagt, daarop kan doen gelden: het Russische rijk werd door Peter I tot eene zeemogendheid gemaakt. In staatspapieren ook meermalen Engeland en Holland, als mogendheden, die meer ter zee, dan te lande, plagten te vermogen: Pruissen zonderde zich van de zeemogendheden af.