[Zeeheester]
ZEEHEESTER, z.n., m., des zeeheesters, of van den zeeheester; meerv. zeeheesters. Van zee en heester. Anders zeeboom, of zeeboompje. Dezen naam geven de Natuurkenners aan de gezamenlijke koraalgewassen, waarvan sommige soorten den naam van zeebezem, zeebies, zeeblutstak, zeecipres, zeedenneboom, zeeëik, of zeepijnboom, zeeheide, zeetouw, zeeveder, zeewaaijer, zeewilg, enz. voeren: men telt voornamelijk zeventien verschillende soorten van zeeheesters.