[Zeedrift]
ZEEDRIFT, z.n., vr., der, of van de zeedrift; zonder meerv. Van zee en drift. Ook strandvond en zeevond. In zee drijvende goederen van verongelukte schepen: er is op nieuw vrij wat zeedrift op strand aangespoeld. H. de Groot heeft zeedriftig, in: en hij die heeft gebout soo grooten langen tijt aen een zeedriftig hout.