[Zeedraak]
ZEEDRAAK, z.n., m., des zeedraaks, of van den zeedraak; meerv. zeedraken. Van zee en draak. Een kraakbeenig zeedier van twee soorten, waarvan de eene den naam van gedrochtelijke zeedraak voert: de zeedraak heeft de luchtgaten niet aan de zijden van den hals, waar men die der haaijen vindt. In den Statenbijbel wederom een gansch ander waterdier: dien grooten zeedraeck, die in 't midden sijner rivierenleijt. Bijbelv.