Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Zeealsem] ZEEALSEM, z.n., m., des zeealsems, of van den zeealsem; zonder meerv. Van zee en alsem. Bij Halma evenveel als het lat. seriphium, gr. σεϱιφιον, dat van het seriphium der hedendaagsche Kruidkenners verschilt. Vorige Volgende