Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Zedemeester] ZEDEMEESTER, z.n., m., des zedemeesters, of van den zedemeester; meerv. zedemeesters. Van zede en meester. Ook zedevoogd. Opziener over de zeden: de Romeinsche zedemeesters. Vorige Volgende