[Zamenweefsel]
ZAMENWEEFSEL, z.n., o., des zamenweefsels, of van het zamenweefsel; meerv. zamenweefselen, of zamenweefsels. Van zamen en weefsel, van weven. Al wat zamengeweven wordt, of is: een zamenweefsel van linnen en katoenen garen. Ook oneigenlijk: een zamenweefsel van bedrog.