[Zamenrotting]
ZAMENROTTING, z.n., vr., der, of van de zamenrotting; meerv. zamenrottingen. Van zamen en rotting, van rotten, in rotten bijeenloopen. De daad van zamenrotten: bij de zamenrotting der menigte. Een oproerige zamenloop: alle zamenrottingen uiteendrijven. Eenige t'samenrottinge des volcks. Bijbelv.