[Zakelijk]
ZAKELIJK, bijv. n. en bijw., zakelijker, zakelijkst. Van zaak. Zie lijk. Het tegenoverstaande van woordelijk: de zakelijke inhoud van een boek. Verhaal mij alles zakelijk, met eene beknopte opgave der hoofdzaken. Zaken bevattende: zijn dicht zij goed of kwaad, het is toch zakelijk. Van hier zakelijkheid.