[Zaandam]
ZAANDAM, z.n., o., des Zaandams, of van het Zaandam; zonder meerv. Van Zaan en dam. Anders Zaanredam, bij omzetting, in plaats van Zanerdam. De aaneenliggende dorpen van Oost en West-Zaandam bij elkanderen genomen: het molenrijke Zaandam. Van hier Zaandammer, die te Zaandam woont, of van Zaandam is; en van Zaandam: aan den Zaandammer steiger; ook Zaandamsch. De Zaandamsche schuit.