[Zaagsel]
ZAAGSEL, z.n., o., des zaagsels, of van het zaagsel; zonder meerv. Van zagen, zie sel. De fijne houtdeeltjes, die onder het zagen van het hout vallen. Kil. saeghel. Anders zaagmeel, zaagmolm, zaagstof. Hoogd. sägespäne, neders. sagespöne, opperd. sägegeist, oostenr. sagschaten.