Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Woldoorn] WOLDOORN, z.n., m., des woldoorns, of van den woldoorn; zonder meerv. Van wol en doorn. Een Oostindische katoenboom: de gedoornde stam van den woldoorn is soms wel vijftig voeten hoog. Vorige Volgende