[Woesten]
WOESTEN, bedr. w., gelijkvl. Ik woestte, heb gewoest. Woest maken; welken zin het bij M. Stok. heeft, in: bereetmen, en woestetse. Kil. geeft boven dezen zin aan woesten nog dien van bannen: den moirdenaer te woesten. v. Hass. Zamenstell.: verwoesten.
Woesten, hoogd. wusten, lat. vastare, is aan het