Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Witgoud] WITGOUD, z.n., o., des witgouds, of van het witgoud; zonder meerv. Van wit en goud. Het edelste van alle metalen: men kan de Platina gevoegelijk met den naam van witgoud bestempelen. Vorige Volgende