de wet voorschrijft. Vollenhove. Die de wet ook tot een stip voldoet. D. Deck. Waer geen wet en is, daer en is oock geen overtredinge. Bijbelv. Eene wet worden, is, zoo sterk in zwang geraken, als of het door eene wet aanbevolen ware. Ergens eene wet van maken, is, een ieder daartoe verpligten. De gewoonte maakt eene wet, men wordt eindelijk verpligt tot opvolging van eene gevestigde gewoonte. Nood breekt wetten, ontheft iemand van de verpligting, die er anders op hem ligt. Iemand de wet stellen, of voorschrijven, is, min of meer willekeurig over hem gebieden. In de Godgeleerdheid is de wet de Mozaische: om na de gewoonte der wet met hem te doen. Bijbelv. De vijf zoogenoemde boeken van Mozes: na het lesen der wet ende der Propheten. Bijbelv. Het eigenlijke wetboek van Mozes: daerna las hij overluijt alle de woorden der wet. Bijbelv. De huishouding des O. Verbonds: onder de wet, zoo wel als onder het Evangelie. Ook is de wet meermalen het opperste regerings Collegie van eene stad: de Heeren van de wet. Eindelijk wordt wet voor gewoonte, mode, genomen:
Nu met pluymen licht beset,
Dan heel kael naer de oude wet. Gesch.
Van hier ouderwets, zie oud - wetachtig, wettelijk, wetteloos, wettig, wettisch, enz. Zamenstell.: wetboek, wetdrager, oul. voor wetgever: die here is onse wetdragher. Bijb. 1477. - wetgeleerde, wetgevend, wetgever, wetgeving, wethouder, wetschender, wetsteller, wetverbreker, enz. Grondwet, kloosterwet, krijgswet, oorlogswet, schoolwet, enz.