[Westewind]
WESTEWIND, z.n., m., des westewinds, of van den westewind; meerv. westewinden. Verkleinw. westewindje. Van west en wind. De wind, die uit het west waait: gelijck een korenair van westewint geleekt. Vond. Als d'aem des westewints, die elk den schoot vol vruchten regent. Moon. - Kil., Halma, en anderen, schrijven westenwind; en houden westen aan het hoofd van dit woord voor eenen gebogenen naamval van het onz. z.n. west; maar als men in den eersten naamval westewind bezigt, beschouwt men weste aan het hoofd van dit woord als bijvoegelijk, en verbuigt men het somwijlen, even als of het niet met het z.n. wind tot een woord vereenigd was; ja men vindt het wezenlijk op zich zelf gelaten in: eenen seer stercken westen wint. Bijbelv. Vergelijk Oost bijv. n., en wekleven.