[Werkgast]
WERKGAST, z.n., m., van den werkgast; meerv. werkgasten. Van werken en gast. Anders werkman; gelijk als men het meervoud werkgasten met werklieden, en werkvolk, verwisselt. Iemand, die zich met ruw werk geneert: ik kan nog verscheidene werkgasten plaatsen.