[Wereldsch]
WERELDSCH, bijv. n. en bijw., zonder vergrootingstrappen. Van wereld. Tot de wereld behoorende: al die wereldsche zaken redden zich van zelf. Om wereldsche goederen bijeen te schrapen. Voorts is een wereldsch mensch evenveel, als een wereldsgezind, een wereldling, of wereldminnaar, die de wereld lief heeft; zie wereld.