Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Wereldgroote] WERELDGROOTE, z.n., m., des, of van den wereldgrooten; meerv. wereldgrooten. Van wereld en groote. Een groote in eene heerschappij, die zich genoegzaam over de wereld uitstrekt: de Romeinsche wereldgrooten. Vorige Volgende