[Welwillend]
WELWILLEND, bijv. n. en bijw., welwillender, welwillendst. Van wel en willend, deelw. van willen, dat in vereeniging met wel, als bijv. n., voor goedgunstig en toegenegen gebruikt wordt: die welwillende menschen onthaalden ons uitnemend. Als bijw., op eene goedgunstige wijze: men gedroeg zich jegens ons zeer welwillend. Van hier welwillendheid.