[Wellevend]
WELLEVEND, bijv. n. en bijw., wellevender, wellevendst. Van wel en levend, deelw. van leven. Al wie de regelen eener beleefde welvoegelijkheid in acht neemt: het is een zeer wellevend mensch. Als bijw., naar de gezegde regelen: hij gedroeg zich allezins wellevend. Van hier wellevendheid. Zamenstell.: onwellevend.