[Welkomst]
WELKOMST, z.n., vr., der, of van de welkomst; zonder meerv. Van welkomen. De daad van welkomen, verwelkoming: om zijne welkomst bij te wonen. Een maaltijd, of dronk, ter verwelkoming van iemand: men had ons ook op zijne welkomst genoodigd. Zij schenken Brandenburgh de welkomst. De Deck. Eng. welcome, neders. willkomst, middeleeuw. lat. bonventus, hoogd. willkommen, dat even als het angels. fildcumb, ital. hilcomo, eenen beker, waarmede men iemand verwelkomt, Kil. welkombeker, aanduidt.