Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 133]
| |
bestaen, ende ick sal al mijn welbehagen doen. Bijbelv. Genoegen, welgevallen: naar 't welbehaagen, dat g' in uw volk steeds hebt betoond. Van hier welbehagelijk, welbehagelijkheid, en de zamenstell.: Godewelbehagelijk, Godewelbehagelijkheid: de deugdelijkheid en Godewelbehagelijkheid uwer daden. |
|