Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] [Wegscheren] WEGSCHEREN, bedr. w., ongelijkvl. Ik schoor weg, heb weggeschoren. Van weg en scheren. Al scherende wegnemen: Scheer mij die haren ook weg. Vries weischjërje. Vorige Volgende