Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
donderde weg, heb en ben weggedonderd. Van weg en donderen. In den mond van ruwe lieden evenveel, als wegbruijen: donder het maar weg. Hij is met de anderen weggedonderd. Zie voorts wegbliksemen. |
|