Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
weekbak; meerv. weekbakken. Verkleinw. weekbakje. Van weeken en bak. Anders weekkuip. Een houten bak, of kuip, waarin men stokvisch, zoutevisch, enz. te weeken legt: de weekbak begint te lekken. |
|