Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] [Wee] WEE, bijv. n., zonder trappen van vergrooting. Flaauwhartig: wat ben ik wee om mijn hart! Van dit woord komt weemoed, enz.; en weewater, dat de Vries in de uitdrukking: het weewater loopt mij om de tanden, bezigt. Vorige Volgende