[Wederzin]
WEDERZIN, z.n., m., des wederzins, of van den wederzin; zonder meerv. Van weder en zin. Wederkeerige zin, of beteekenis: in den wederzin genomen. In overeenstemming hiermede is wederzins, of weerzins, op beiderlei wijze: het kan wederzins, of dus, of zoo, worden opgevat. Maar voorts is wederzin, of weerzin, tegenzin, mishagen: ik krijg er eenen geweldigen weerzin in.