[Wederwaardig]
WEDERWAARDIG, bijv. n., wederwaardiger, wederwaardigst. Van weder en waardig, van waard, waarvan waarts afstamt. Kil. Wederwerdig en wederwordig, hoogd. widerwärtig; en widerwartiu zijn bij Kero tegenstrijdige dingen, widarwert is bij Ottfrid. een tegenstrever. Tegenstrevend: bij den rebellen und wederwertigen. v. Hass. Versmadelijk: eene wederwaardige bejegening. Halma. Van hier wederwaardigheid, wederwaardiglijk.