[Wederstand]
WEDERSTAND, z.n., m., des wederstands, of van den wederstand; zonder meerv. Van wederstanden, wederstaan. Tegenstand, tegenstreving, tegenweer: zij boden geenen wederstand. Hoe 't volk onnutten weerstant dede. Vond. Oneigenlijk zegt men, dat iets wederstand biedt, als het zich niet laat doorboren, verdrijven, enz.: zoo lang de koorts aan alle dranken weerstand biedt. Hun harnas bood eenen zwakken wederstand aan het snorrend lood uit het vijandelijk musket.