sagen op, si sagen dale; si gingen weder, si gingen vord. Spieg. Histor. Denzelfden zin heeft weder in deze en gene zamenstell. meermalen; zoo als in wederkomen, als men zegt: ik kom straks weder; maar als men zegt: ik zal wel eens wederkomen, heeft weder in deze zamenstell., even als in meer andere, de kracht van bij herhaling, die het ook op zich zelf oefent, zoo als in: sal ick weder genaken ten strijde. Bijbelv. Wat aerdsch gebroet weer klavert ten berreghstapel op. Vond. En elders beantwoordt het aan op nieuw: sij was weder als sijn ander vleesch. Bijbelv. De zee krijght weder strant. Vond. Eindelijk oefent weder eene bijzondere kracht in soortgelijke gezegden, als: hij maakt het weder, dat is, hij brengt het, door het te maken, op nieuw in den vorigen staat, als men maakt met nadruk uitspreekt; want als men zulks ten aanzien van weder doet, beteekenen de gezegde woorden, hij maakt het bij herhaling. In beide gevallen blijft weder van het werkw. afgescheiden.
Weder, weer, vries. wer, eng., in eene der voorgemelde beteekenissen, whether, neders. wedder, zweed. veder, hoogd. als bijw., wieder, als voorz. wider, Notk. widar, Ulphil. vithra, schijnt verwant aan het lat. iterum, en iterare, aan it, in itporan werdan, wedergeboren worden, en itlon, wedervergelding, bij Willeram., aan id, in het zweed. idisla, herkaauwen, aan ed, in het angels. edgijldan, wedervergelden, aan het eng. ijet, nog, bij herhaling, en het vriesch jit, jitte, dat hetzelfde beteekent, en misschien ook aan et, in ons etgroen, nieuw groen, vries. nij ges, in ons etmaal, dat dan een gestadig herhaald tijdperk van 24 uren aanduidt, en in ons ettelijk, waarin het denkbeeld van herhaling ook duidelijk heerscht, en welks et geene zoodanige verbastering van eet kan zijn, als de eerste lettergrepen van etgroen en etmaal schijnen te wezen.