Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Watertor] WATERTOR, z.n., vr., der, of van de watertor; meerv. watertorren. Van water en tor. Een torrengeslacht, waarvan men vijftien soorten telt: de watertor houdt zich in het water op. Vorige Volgende