Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Waterrijk] WATERRIJK, bijv. n., waterrijker, waterrijkst. Van water en rijk. Wel bewaterd: een waterrijk oord. Uit het waterrijcke lant van Israel. Bijbelv. Vorige Volgende